De dichter. Het woord kan zijn wapen zijn of de hand waarmee hij liefheeft. Zijn pen kan zijn masker zijn waarachter hij zich verschuilt. Of het scherpe scalpel, waarmee hij zichzelf voor zijn lezers tot op het bot opensnijdt en elke emotie van zichzelf blootlegt.

De dichter. Trots en fier kan hij declamerend met krachtige stem en zwaaiende armen op een podium staan.  Of hij kan zijn gedichten in stilte schrijven. Louter voor zichzelf. Of enkel voor wie hij liefheeft.

Liefdevolle woorden, rustend in verborgen notitieblokjes. Als de woorden van al die stille schrijvers. Die hun diepste gedachten niet opschrijven om te delen met een groot publiek. Maar meer als een eigen manier om greep te houden op de grillige loop van de tijd. Of om in inkt te durven zeggen wat hun mond nooit uit zou kunnen spreken.


Een paar jaar geleden. Op een literaire avond. Met verve, zwier en bravoure strooien jonge en oudere dichters, hiphoppers en rappers van misschien wel drie, vier verschillende generaties hun leeftijdsloze woorden uit over het publiek. Als ik na mijn voordracht iets drink aan de bar, voel ik een hand op mijn schouder. Een man van een jaar of tachtig vraagt of ik even tijd voor hem heb.

Hij is zelf ook dichter zegt hij. Alleen weet niemand dat. “Tenminste, NU weet niemand dat meer”, zegt hij. Hij neemt een teug van zijn bier. Zijn vrouw die wist het wel. “Mijn eigen dichter”, noemde ze hem altijd.

‘Niet omdat ik zoveel schreef’, zegt hij, ‘maar meer om de woorden die ik gebruikte als ik zei dat ik van haar hield.’ Zijn blik wordt zacht en melancholisch. In zijn vochtige ogen lees ik de poëzie van het afscheid.

Dan gaat zijn hand naar de binnenzak van zijn vest. Hij haalt er een klein plastic mapje uit met daarin een beduimeld kladje. ‘Dit heb ik voor haar geschreven. Kort nadat ze gestorven was.’  Hij zegt dat niemand het ooit gelezen heeft. Maar hij wilt dat ik het lees. ‘U bent een dichter, zegt hij, U begrijpt dat wel.

En daar op die gedenkwaardige avond, geleund tegen een bar, lees ik in tien handgeschreven dichtregels in eenvoudige maar intense  bewoordingen over een liefde die groots geweest moet zijn. Ik kijk geroerd op van het papier. En terwijl ik hem het gedicht teruggeef zeg ik: ‘U bent een dichter.’ 

Hij kijkt me met een droefgeestige blik aan. ‘Kijk’, zegt hij. ‘Dat zei mijn vrouw nu ook altijd.’


Beluister de podcastversie.